
Jurisprudentie
AI0273
Datum uitspraak2003-07-22
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205376/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205376/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 maart 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (hierna: het college) appellant tot uiterlijk 1 april 2000 de gelegenheid gegeven om alsnog uitvoering te geven aan de bij besluit van 9 juli 1997 gehandhaafde aanschrijving onder aanzegging van bestuursdwang om een zonder vergunning gebouwde houten opstal op het perceel [locatie] te [plaats] te (doen) verwijderen/slopen.
Uitspraak
200205376/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 22 augustus 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (hierna: het college) appellant tot uiterlijk 1 april 2000 de gelegenheid gegeven om alsnog uitvoering te geven aan de bij besluit van 9 juli 1997 gehandhaafde aanschrijving onder aanzegging van bestuursdwang om een zonder vergunning gebouwde houten opstal op het perceel [locatie] te [plaats] te (doen) verwijderen/slopen.
Bij besluit van 25 september 2000 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2002, verzonden op 30 augustus 2002, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 november 2002 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2002, waar het college, vertegenwoordigd door J.T.M. Dito, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant is niet verschenen. De Afdeling heeft daarna op verzoek van appellant besloten om, met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek te heropenen en heeft de zaak vervolgens ter zitting behandeld op 24 juni 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door J.T.M. Dito voornoemd, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 9 juli 1997 heeft het college de aanschrijving onder aanzegging van bestuursdwang om een zonder vergunning gebouwde houten opstal te (doen) verwijderen gehandhaafd, met dien verstande dat de begunstigingstermijn daarbij nader is vastgesteld op 1 oktober 1997. De rechtbank heeft het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 22 juni 1999 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 oktober 1999 in zaak nr. 199901668/P01 heeft de Afdeling het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dan ook in de thans aangevallen uitspraak terecht overwogen dat voormeld besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Voorts heeft zij met juistheid overwogen dat het besluit van 8 maart 2000 niet tevens een heroverweging bevat van dat besluit. Het is, behoudens de daarin opgenomen nadere termijnstelling, louter een herhaling ervan. De rechtbank heeft bovendien terecht en op goede gronden in hetgeen door appellant naar voren is gebracht geen grond gezien voor het oordeel dat het college gehouden was tot heroverweging van zijn besluit van 9 juli 1997. Dit betekent dat het besluit van 8 maart 2000 slechts in rechte kan worden bestreden voor wat betreft de termijnstelling.
2.2. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 september 2000 terecht ongegrond heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003
201-423.